zaterdag 14 november 2020

De Salazar, deel 2

(vervolg van deel 1)

Diego Gómez de Salazar was niet de enige van zijn familie die voor de Inquisitie moest verschijnen. Zeker zes van zijn dochters en enkele schoonzoons ontkwamen hier ook niet aan. In 1667 werden zij geacht deel te nemen aan een autodafe te Toledo, een ritueel waarbij de beschuldigden onder andere deelnamen aan een mis, een openbare processie en hun strafeis hoorden. Opvallend is dat de deelnemers, waaronder ook Beatriz en haar man Antonio da Fonseca uitgebreid werden beschreven:

Don António da Fonseca, geboortig van Madrid en ingezetene aldaar, vijftig jaar, goed en dun van postuur, met licht en donkerbruin haar, een lange, lichtbruine baard, blank van kleur, kleine ogen en een mager gezicht. Hij werd veroordeeld voor judaïsme en voor het bevorderen hiervan tot een straf met verdiensten, verzoening in forma, de hávito (een bepaald kledingstuk) en levenslange gevangenisstraf, confiscatie van goederen, en voor het bevorderen tot tweehonderd zweepslagen.

Doña Beatriz Maria de Salazar, zijn vrouw, ingezetene van Madrid, geboortig van Antequera, drieëndertig jaar, gemiddeld van postuur, blank van gezicht, met gemiddelde ogen en neus, zwart haar, werd veroordeeld voor judaïsme tot verzoening in forma, confiscatie van goederen, de hávito en onherroepelijke levenslange gevangenisstraf.[1]

António overleefde zijn gevangenschap niet, maar Beatriz en het grootste deel van haar familie kregen het voordeel van de twijfel en kwamen toch vrij. De familie aarzelde geen moment, en vertrok in 1670 naar Bayonne, waar Beatriz’ oom Pedro Méndez de Salazar woonde. Zij voegden zich hier bij de groeiende Spaanse en Portugese Joodse gemeenschap. Hier overleed vader Diego, binnen de joodse gemeenschap bekend als Abraham, in 1671. De Inquisitie bleef hen echter in de gaten houden en nieuwe vervolgingen vonden geregeld plaats. Een deel van de familie vertrok naar de kleinere plaatsen rondom Bayonne, zoals Peyrehorade, waar Diego’s weduwe Leonor de Espinosa, nu Sara, in 1677 overleed en werd begraven, en het soevereine Bidache, waar Diego’s schoonzoon en neef Gabriel (later Daniel) de Salazar belastingpachter was geworden van de hertog van Gramont.

Beatriz en haar familie

Uit Beatriz’ huwelijk met António da Fonseca werden te Madrid drie kinderen geboren: Diego (1656), Ana (ook: Anita) (1657) en Gabriel (1659).[2] De bemoeienis van de Inquisitie had grote invloed op hun gezinsleven. Omstreeks 1660 schrijft António aan zijn vrouw dat zij sinds enkele jaren net begonnen te genieten, maar dat de huidige omstandigheden het beste van hun levens afnam en dat ze de kinderen in wanhoop achterlieten, die juist in hun leeftijd meer van hun ouders nodig hadden.[3] Nadat Beatriz ongeveer tien jaar later als weduwe met haar jonge kinderen in Bayonne was aangekomen, hertrouwde ze met Lourenço Gonçales, met wie ze zich in 1674 in Peyrehorade vestigde. In 1694 duikt zij op in Amsterdam, waar zij onder de naam Donha Beatriz Gonzalez de Salazar getuige is bij het huwelijk van haar kleindochter Sara de Salazar. Bij het huwelijk van Sara’s broer Abraham in 1709 noemde zij zich Rachel. Onder deze naam werd zij in 1720 begraven op de Beth Haim-begraafplaats. Dat zij zolang heeft gewacht met het in het openbaar overstappen op een joodse naam heeft naar alle waarschijnlijkheid te maken met haar angst om opnieuw met de Inquisitie te maken te krijgen.

Beatriz’ zoon Diego da Fonseca, later Abraham, was vermoedelijk de vader van Rachel-Ribca da Fonseca en Sara da Fonseca, die respectievelijk in 1689 en 1694 te Bidache werden begraven.[4] Vervolgens vestigde hij zich in Den Haag, waar zijn kinderen Rachel (tr. 1701 Sabbatai Dias de Fonseca), Ribca (tr. 1709 David Uziel d’Avilar), Isaac (tr. (1) 1710 Sara de Borjas, tr. (2) 1721 Sara Senior) en David (tr. 1711 Esther de Borjas) woonden. Hij werd op de Beth Haim-begraafplaats begraven. De Haagse tak da Fonseca bestond nog zeker tot in de negentiende eeuw.

De verwantschap tussen Beatriz en haar kleinkinderen Sara (geb. 1674 Bayonne) en Abraham (geb. 1677 Bidache) de Salazar, wier vader Jacob heette, vormt een interessante kwestie. Zij zijn géén kinderen van Beatriz’ oudste zoon Diego da Fonseca, die zich Abraham noemde. Ook kunnen zij géén kinderen zijn van Beatriz’ jongste zoon Gabriel, die pas vijftien jaar oud was ten tijde van Sara’s geboorte. Indien zij dit wel waren, moet er worden verklaard waarom zij de naam de Salazar dragen en in geen enkele bron voorkomen onder de naam da Fonseca. De tijd waarin familienamen zich snel afwisselden, zoals een eeuw eerder in Spanje gebruikelijk was, was al voorbij. Wel kwam het voor dat de naam van de moeder achter die van de vader werd geplaatst: zo komen de varianten da Fonseca Salazar, da Silva Salazar en Faro Salazar voor. De familienaam van de vader bleef echter leidend. Dat zij de familienaam van hun grootmoeder Beatriz overgenomen zouden kunnen hebben is in dit licht ook niet aannemelijk. Er blijft dus één mogelijkheid over: Sara en Abraham moeten kinderen zijn van Beatriz’ dochter Ana da Fonseca, die dan zeventien jaar oud was bij de geboorte van haar oudste kind, bij de Sefardische joden een acceptabele leeftijd om moeder te worden. Haar joodse voornaam is niet bekend. Een mogelijkheid is dat zij dicht bij haar christelijke naam bleef en voor Hana gekozen heeft. Sara de Salazar zou haar oudste dochter Hana Cohen Faro dus naar haar vernoemd kunnen hebben.

Jacob de Salazar

Dan rest ons nog de zoektocht naar de identiteit van Sara en Abrahams vader, Jacob de Salazar. Hij moet, gezien zijn familienaam, een nauwe verwant zijn geweest van Beatriz die was meegekomen naar Bayonne en de kleinere stadjes in de omgeving. In het proces van Beatriz’ zuster Teresa, ca. 1677, komt, evenals bij haar vader het geval was, een lijst voor van haar familieleden, waarin ook één Jacob de Salazar wordt vermeld:

"Don Andrés de Salaçar, alias Jacob de Salaçar, zoon van Diego Gómez de Salaçar, geboortig van Madrid. Hij is naar Italië gereisd, en kwam daarna naar Peyrehorade. (...) Hij heeft een gemiddeld postuur, een mager en hoekig gezicht, lang en steil zwart haar en heeft eeltknobbels op de voeten. Hij is gevangengenomen door de Santo Oficio van Castilië, het is onbekend in welke gevangenis."[5]

Aangezien er verder géén Jacob de Salazar opduikt – zijn broer Pedro noemt zich Moses, even als zijn oom Pedro Mendes, zijn neef en zwager Gabriel noemt zich Daniel en zijn andere broer Antonio is nergens meer te bekennen – moet het hier om de vader van Sara en Abraham de Salazar gaan. Ana da Fonseca was dus met haar oom, de broer van haar moeder Beatriz, gehuwd. Een huwelijk tussen oom en nicht kwam binnen de Sefardische gemeenschap wel vaker voor. Een eerdere beschrijving van haar broer gaf Teresa in 1675:

"Don Andrés de Salaçar, de zoon van Diego Gómez de Salaçar, heeft lang en steil bruin haar, is zesendertig jaar oud en van beroep koopman (...)."[6]

Andrés (Jacob) reisde na in Italië te zijn geweest, al zeker sinds 1673 naar verschillende plaatsen in Frankrijk, en woonde in 1676 nog in Peyrehorade.[7] Hoewel hij hierna nog enige tijd gevangen zat in Castilië, is hij hierna nog teruggekeerd naar Bayonne en omgeving, waar hij in of voor 1680 overleed. In dit jaar werd hij nog postuum vermeld bij een autodafe in Madrid.[8] Over zijn echtgenote Ana da Fonseca zijn verder geen gegevens bekend. Zij moet voor 1694 overleden zijn, vermoedelijk te Bayonne en omgeving, want zij ligt niet op de Beth Haim begraven. Hun kinderen Sara en Abraham kwamen tussen 1680 en 1694 met hun oom Diego da Fonseca en hun grootmoeder Beatriz de Salazar naar Nederland.

Noten

[1] Archivo Histórico Nacional, Inquisición, 667, exp. 171-179, beschreven in: Nahon, G., Escamilla, M., 'Matines Juives à Bayonne au XVIIe siècle au filtre du Saint Office', in: Olschki, S., ed., Non solo verso Oriente, Studi sull'Ebraismo in onore di Pier Cesare Ioly Zorattini (Florence, 2014), p.295-343.

[2] Archivo Histórico Nacional, Inquisición, 183, exp. 1, proceso de fe de Flora Rafaela de Salazar, beschreven in Nahon en Escamilla (2014).

[3] Project P.S. Post Scriptum: Postscriptum 5417.

[4] Nahon, G., 'Inscriptions funéraires hébraiques et juives à Bidache, Labastide-Clairence (Basses-Pyrénées) et Peyrehorade (Landes)', Revue des études juives, vol. 126, p.223-252.

[5] Archivo Histórico Nacional, Inquisición, 183, exp. 4, scan 58.

[6] id., scan 5.

[7] Nahon en Escamilla (2014), p.338.

[8] id., p.312.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten