maandag 22 juni 2020

Overerving: een scheve verdeling.

Ieder persoon - afgezien van zeldzame situaties - ontvangt 50% van het autosomale DNA van zijn vader en 50% van het autosomale DNA van zijn moeder. Beide ouders hebben bij het doorgeven van hun DNA door middel van recombinatie het DNA van hun ouders, dus de grootouders van de ontvanger, gecombineerd. Gemiddeld erven mensen 25% van elke grootouder, maar vanwege het ongelijkmatige proces van recombinatie ligt dit in de praktijk ergens tussen de 20% en 30% per grootouder. De som van elk grootouderpaar is uiteraard 50%. Ongeveer 2% van de mensen erft minder dan 19% of meer dan 31% van een bepaalde grootouder. Blaine Bettinger beschrijft het extreme geval van een vrouw die van haar grootvader 41% heeft geërfd, en van haar grootmoeder slechts 9%. Zulke scheve verdelingen zijn zeldzaam. Van overgrootouders zullen de meeste mensen tussen de 8% en 17% geërfd hebben (gemiddeld 12,5%). Ook hier komen soms extremere waarden voor.

Recombinatie gebeurt bij mannen minder vaak dan bij vrouwen. Dit betekent dat het DNA dat mensen van hun vader ontvangen in minder stukken is "geknipt" dan het DNA dat zij van hun moeder ontvangen. Aan vaderskant kunnen hierdoor de stukken groter zijn en is er meer kans op een scheve verdeling dan aan moederskant. Roberta Estes schreef, gebruik makende van simulaties van Philip Gammon, wat dit betekent voor de specifieke overerving van grootouders en overgrootouders.

Wanneer we nog een generatie verder teruggaan neemt de variatie alleen maar toe: minder DNA per voorouder betekent immers dat er minder kansen zijn om het eerlijk te verdelen. In onderstaand schema heb ik mijn eigen geschatte verervingspercentages tot aan mijn betovergrootouders weergegeven. Hiervoor heb ik gebruik gemaakt van DNA Painter.

Geschatte overervingspercentages tot aan de betovergrootouders

Deze percentages staan zeker niet vast: ik heb een deel van mijn grootouders, en uiteraard mijn overgrootouders en betovergrootouders niet kunnen testen. Ook van mijn grootmoeder die ik wel getest heb is het percentage niet geheel duidelijk omdat dit per bedrijf verschillend wordt berekend; berekeningen lopen uiteen van 21% tot 23%. De meeste percentages zijn gebaseerd op wat ik met DNA-matches deel - en wat ik niet met hen deel - en wat speculatie over de recombinaties. Het meest zeker ben ik over mijn joodse betovergrootmoeder (5% tot 5,5%). De vele matches die ik aan haar kant heb vanwege het endogame karakter van die bevolkingsgroep maakten het mogelijk om vrij nauwkeurig te bepalen welke stukken DNA ik van haar geërfd heb. Het valt verder op dat met name de rechte mannelijke lijnen - zowel aan vaders- als moederskant - een nogal scheve verdeling lijken te hebben; van twee van mijn betovergrootouders lijk ik zelfs meer geërfd te hebben dan van één van mijn overgrootouders.

Vanaf ongeveer zeven generaties terug is de verdeling zodanig scheef dat er van sommige voorouders helaas géén DNA geërfd is (ongeveer 6 van de 128), terwijl er van enkele anderen nog minstens 2% (vaak grote stukken) aanwezig is. Van de voorouders tien generaties terug is mogelijk de helft niet meer terug te vinden (waarschijnlijk zijn zij nog wel in sommige verre neven en nichten aanwezig). Enkele statistieken zijn hier te vinden: omdat men over het algemeen niet in staat is om voorouders te testen betreft het veelal schattingen.

De ongelijkmatige overerving van DNA kan invloed hebben op iemands etniciteitsschatting. Wanneer iemand met een Chinese oma volgens meerdere schattingen op 19% Aziatisch uitkomt hoeft het dus niet per se te betekenen dat zijn grootmoeder niet geheel Chinees was, maar is het dus mogelijk dat hij gewoon minder dan gemiddeld van haar geërfd heeft. Een broer of zus zou misschien juist 30% van haar geërfd kunnen hebben.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten