Pastoor Van Kersbergen
V.F. van der Heijden
Fredericus Michaël Karel van Kersbergen werd geboren te Den Haag op 26 september 1868. Zijn vader, Frederik Adrianus van Kersbergen, stamde uit een Goudse broodbakkersfamilie. Zijn moeder, Anna Maria Bustin, was de dochter van een Dordtse winkelier en had een Belgische achtergrond. Frederik Adrianus had in 1859 een broodbakkerij aan het Zieken in Den Haag, terwijl zijn broer Adrianus Hendricus een broodslijterij aan het Spui bestierde.[1] Uit het huwelijk Van Kersbergen-Bustin werden tien kinderen geboren waarvan er vier volwassen werden: Anna Maria Hendrika Helena (1864), Louisa Gerarda (1865), Fredericus M.K. (1868) en Anna Hendrika Helena (1874). Slechts de jongste dochter trad in het huwelijk; de oudste drie kinderen bleven ongehuwd. Van Louisa is bekend dat zij non werd in het trapistinneklooster te Meerlo en in 1920 naar Laval in Frankrijk vertrok.
F.M.K. van Kersbergen op jonge leeftijd (eigen collectie) |
Evenals zijn zuster toonde Fredericus al op jonge leeftijd grote interesse in de kerk en vermoedelijk las hij elk boek dat hij hierover tegenkwam. De ernst waarmee hij zich hiermee bezighield is goed af te lezen van deze foto uit begin jaren 1880 uit het familiealbum van zijn nicht (mijn betovergrootmoeder) – of keek hij alleen maar streng voor de gelegenheid?
Fredericus volgde de priesteropleiding, waarvoor hij lange tijd in het Seminarie te Warmond verbleef. Op 10 augustus 1890 werd hem door de bisschop van Haarlem de tonsuur en de mindere orden toegediend; op 20 december van hetzelfde jaar volgde de wijding tot subdiaken, op 9 augustus 1891 de wijding tot diaken en uiteindelijk op 15 augustus 1892 de priesterwijding. Op woensdag 17 augustus 1892 om 9 uur las hij zijn eerste plechtige H. Mis in de inmiddels afgebroken Sint-Willebrorduskerk aan de Assendelftstraat:
“In de kerk van den H. Willibrordus alhier, deed hedenochtend de Weleerw. heer F.M.C. Van Kersbergen, die Maandag jl. door Mgr. Bottemanne tot priester werd gewijd, zijn eerste plechtige H. Mis. Een feestrede werd bij deze gelegenheid uitgesproken door den Weleerw. heer Kemper, kapelaan te Amsterdam, insgelijks een Hagenaar, die ten vorigen jare werd gewijd."[2]
Op 17 februari 1894 werd Fredericus benoemd tot kapelaan van de St. Josephkerk in Haarlem, die toentertijd als kathedraal van het bisdom fungeerde. Tijdens zijn functie was hij sterk betrokken bij het kerkelijke zangkoor "Te Deum Laudamus", waarvan hij in 1904 tot Geestelijk Adviseur werd benoemd. In 1905 valt te lezen:
"De Weleerwaarde Heer F.M.K. van Kersbergen gaat voort, in zijne qualiteit als adviseur, de noodige verbeteringen in den zang aan te brengen en is met grooten ijver bezield voor de belangen van het zangkoor en de uitvoering der liturgische voorschriften. Zijne degelijke adviezen worden gaarne gehoord en gevolgd."[3]
Enkele jaren later was hij lid van een commissie die een cursus Gregoriaanse zang voorbereidde.[4] Naast zijn inzet voor de kerkzang poogde hij de verering van het Mariabeeld nieuw leven in te blazen, onder meer door over de geschiedenis van het beeld te schrijven.[5] Zijn interesse voor geschiedenis blijkt tevens uit zijn lidmaatschap van de Haagse historische vereniging “Die Haghe”.
In september 1908 verliet Fredericus Haarlem om pastoor te worden in Nieuwveen, een functie die hij bijna vijf jaar bekleedde. Vanaf april 1913 was hij pastoor van de parochiekerk van de H.H. Nicolaas en Barbara ("De Liefde") te Amsterdam. Hij nam zijn intrek in de pastorie aan de Da Costakade, waar hij vijfentwintig jaar lang woonachtig was. Tijdens zijn pastoraat gaf hij onder meer godsdienstlessen aan de Katholieke Vormschool, waar hij later voorzitter van het schoolbestuur werd, en streed hij tegen drankmisbruik:
"Zijn Eerw. wees op de plaats van den man als verdediger van huis en haard als eerste in de maatschappij, waarin echter ook de vrouw kon medestrijden en wel den geestelijken strijd. De drankbestrijding is daartoe een mooi middel. Wij, Katholieken, strijden immers niet alleen tegen het maatschappelijk kwaad, dat de alcohol veroorzaakt, doch ook tegen het geestelijk kwaad, de zonde, die uit dronkenschap voortkomt."[6]
F.M.K. van Kersbergen als pastoor (De Tijd, 26 februari 1928). |
In 1917 werd hij voorzitter van de Amsterdamse afdeling van de in het Seminarie te Warmond opgerichte vereniging "Liefdewerk Xaverius", dat tot doel had belangstelling te wekken voor het Missiewerk.[7] In augustus 1917 werd zijn 25-jarig priesterjubileum gevierd:
"In de kerk "De Liefde" werd gisterenavond het feest reeds luisterrijk ingezet. In de smaakvol versierde kerk waren de parochianen tot in de zijpaden samengeperst, terwijl slechts met groote moeite het middenpad voor de ontvangst van den jubileerenden herder kon worden vrij gehouden. (...) Na het Lof vereenigden zich in de groote zaal der pastorie, de vertegenwoordigers der verschillende corporaties en colleges uit de parochie. Nadat de jubilaris was binnengeleid trad de heer J.W. Helmer, oudste kerkmeester naar voren om nu als leek in het huis van den pastoor een woord te spreken. Gij ziet, aldus begon [hij], dat hier iets veranderd is. Naast de feestgave, u door de geheele parochie aangeboden, meenden de georganiseerde groepen, dat u persoonlijk nog een geschenk moest worden aangeboden. Dat geschenk is het nieuwe meublement, dat gij hier ziet. (...) Pastoor van Kersbergen verklaarde getroffen te zijn door de overweldigende huldiging, die alle verwachting te boven gaat. (...)"[8]
In april 1921 werd Fredericus, samen met enige andere Hollandse geestelijken, door Paus Benedictus XV op audiëntie ontvangen.[9] Later dat jaar opende hij het St. Barbara-patronaat, een meisjespatronaat, aan de Da Costakade. In december werd hij benoemd tot Bisschoppelijk Commissaris van het Verbond van R.K. Parochiale Armbesturen te Amsterdam. Het was volgens Fredericus van groot belang dat armbesturen de hulpbehoevenden niet slechts financieel bijstonden, maar poogden om hen te verheffen uit de armoede, onder andere door (godsdienstig) onderwijs. Later pleitte hij voor meer samenwerking tussen de verschillende liefdadigheidsinstellingen.[10] Tijdens het 27e Internationaal Eucharistisch Congres in 1924 in Amsterdam, een grote bijeenkomst van katholieken vanuit de hele wereld waarbij de eucharistieviering centraal staat, was Fredericus voorzitter van het subcomité voor godsdienstplechtigheden. Voor de katholieken in ons land was het congres een bijzondere gebeurtenis. In november 1925 vierde Fredericus zijn twaalf-en-een-halfjarig jubileum als pastoor van "De Liefde". Wederom was de belangstelling groot. Eind 1926 was hij aanwezig bij een bijzonder ontvangst van vier Chinese bisschoppen in het Concertgebouw, die hij in het Frans verwelkomde.[11]
Begin februari 1928 verslechterde Fredericus’ gezondheid zodanig dat hij voorzien werd van de H.H. Sacramenten der stervenden. De dagen hierop was zijn toestand zwak, maar stabiel en ontving hij de Pauselijke zegen. Aan het eind van de maand ging zijn gezondheid echter sterk achteruit. Hij overleed op 21 februari 1928 en werd bijgezet op begraafplaats “De Liefde”.[12]
In zijn "in memoriam" wordt hij onder andere als volgt beschreven:
"Wie den forschen donker-uitzienden, ietwat statig-stijve figuur van pastoor van Kersbergen alleen maar van verre kent (...) zou in hem misschien alleen den stroeven regelaar hebben gezien, maar dan blijk geven hem niet te kennen. Want dan had hij in dezen stoeren werkman alleen maar een kleinen kant gezien, 'n detail dat toch in het geheel zoo juist zou passen. Want deze man met een ambitie en een werklust die benijdenswaardig was en door een frischheid van idees en een nooit kwijnende belangstelling voor allen nood der tijden, u zijn grijze haren doen vergeten, was een eenvoudige van hart. (...). Halfheid heeft deze man niet gekend. Hij durfde doordenken met een ijzeren logica, ook als hij stond voor allermoeilijkste feiten en alleen sterkte had in zijn diep geloof en zijn eerlijke, zuivere bedoeling. (...) Een groot sociaal werker heeft Amsterdam in pastoor van Kersbergen verloren, een man naar Gods hart, die de vernieuwing der maatschappij heeft gezocht in de herstelling van het huisgezin in Christus."[13]
[1] Dagblad van Zuidholland en ’s-Gravenhage, 28 april 1859.
[2] De Maasbode, 18 augustus 1892.
[3] Sint Gregorius-blad, o.a. december 1900, december 1904, december 1905.
[4] R.K. dagblad “het Huisgezin”, 13 januari 1914.
[5] van Kersbergen, F.M.K., 'Oude gebeden en zegeningen bij de beeltenis van Onze Lieve Vrouw van Haarlem', Bijdragen van de geschiedenis van het bisdom Haarlem 1907, p.314 e.v.
[6] De Tijd, 30 november 1914.
[7] De Tijd, 26 mei 1917.
[8] De Tijd, 15 augustus 1917.
[9] De Tijd, 8 april 1921.
[10] De Tijd, 25 november 1922; 22 november 1927.
[11] De Tijd, 28 december 1926.
[12] De Maasbode, 1 februari 1928, 3 februari 1928, 5 februari 1928, 21 februari 1928.
[13] De Maasbode, 23 februari 1928.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten