woensdag 18 oktober 2017

Buitenechtelijke zaken

Mijn betovergrootmoeder Geertrui van Zanten is geboren te Waardenburg op 20 augustus 1899 als dochter van de ongehuwde Geertje Pellegrom. Wanneer zij acht jaar later huwt met Jacob Cornelis van Zanten, erkent deze het kind. Dit heb ik altijd een vreemde zaak gevonden, want in de tussentijd hebben zij geen kinderen gekregen; als Geertrui hun voorkind was, hadden zij volgens gebruik wel sneller in het huwelijk moeten treden; aangezien zij beiden hervormd waren, was dit geen probleem geweest.

Het zou dus kunnen dat Geertrui geen natuurlijke dochter is van Jacob, maar dat hij haar uit goede wil, uit juridisch oogpunt, of vanwege het taboe op voorkinderen heeft erkend. Er is mij indirect bekend dat mijn overgrootmoeder, Geertruis dochter, beweerd heeft dat Geertrui een "rijkere boer" als vader had. Dit moet zij direct van haar moeder zelf, of haar moeders familieleden gehoord hebben. Wanneer dit inderdaad zo is, dan heeft dit gevolgen voor de kwartierstaat; ik houd deze hier voorlopig echter wel in stand, want het is wel haar wettelijke afstamming; in eerdere generaties zullen ook dit soort zaken gebeurd zijn, die wij nu niet meer kunnen traceren. Wanneer totale duidelijkheid komt over haar biologische afstamming, dan zal een wijziging wel nodig zijn.

Een "rijkere boer" dus. Vanuit de positie van een dienstmeid zullen de meeste boeren wel rijk geleken hebben; maar wie zou hij dan geweest kunnen zijn?  De loopbaan van moeder Geertje Pellegrom als dienstmeid kan aanwijzingen bieden: er is mij het volgende van bekend:

1887, 29 juli: vertrek van Waardenburg naar Zaltbommel
1889, 16 augustus: aankomst Ophemert vanuit Zaltbommel. Dienstbode bij K.B. van Sent.
1890, 4/11 september: terugkeer naar Waardenburg vanuit Ophemert.
1890, 4 november: vertrek naar Zaltbommel.
1891, 28 april: vertrek naar Everdingen vanuit Zaltbommel
1891, 26 juni, terugkeer naar Waardenburg vanuit Everdingen.
1892, 19 mei, vertrek naar Ophemert. Dienstbode bij H. van Blijdenstein.
1892, 29 september/7 oktober: terugkeer naar Waardenburg vanuit Ophemert.
1893, 18 maart: vertrek naar Deil vanuit Waardenburg, alwaar dienstbode bij G.J. van Arkel.
1898: dienstbode bij Gosen van de Water, tevens te Deil.
1899, 18 juli: terugkeer naar Waardenburg vanuit Deil.
1899, 20 augustus: bevalling van dochter Geertrui.
1900, 11 september: vertrek naar Deil.
1902, 25 april: vertrek naar Bleskensgraaf.
1906, 13 september: terugkeer naar Waardenburg vanuit Bleskensgraaf.
1907, 6 maart: samenwoning met echtgenoot Jacob Cornelis van Zanten te Waardenburg, die Geertrui echt als zijn dochter.

Het is te zien dat zij ten tijde van de verwekking van haar dochter dienstbode in Deil was bij Gerrit Johannes van Arkel, of bij Gosen van de Water. Het is niet helemaal duidelijk wanneer zij vertrok bij Van Arkel en naar Van de Water ging; zij is slechts in 1898 bij Van de Water ingeschreven, maar een datum voor de verhuizing wordt in het bevolkingsregister niet genoemd. Van Arkel had een groot verloop van knechten en meiden; bij Van de Water, die tevens nog wat oudere zoons in huis had, was zij de enige dienstmeid. Één van hen, of een bekende bezoeker van hen zal dan wel de vader kunnen zijn.

Geertje keert in juli 1899 hoogzwanger terug naar haar ouders, alwaar ze een maand later bevalt. Het kind laat zij opgroeien bij haar ouders, want zelf keert ze in 1900 terug naar Deil, en is tot eind 1906 dienstmeid. In 1907 huwt zij tenslotte met Jacob Cornelis van Zanten, die Geertrui erkent als zijn kind.

Eventueel biedt DNA-onderzoek uitkomst; hierbij is het echter wel zo dat we wat generaties verder zijn, dus het DNA van verwanten zal best verdund zijn; bovendien hebben we te maken met mensen uit dezelfde kleine streek, dus het zal dan vermoedelijk best lastig zijn om ieder van elkaar te onderscheiden.

vrijdag 13 oktober 2017

De Nederlandse bevolkingsstructuur

Er zijn, al enkele jaren geleden, meerdere artikelen verschenen over de bevolkingsstructuur onder de Nederlanders. Één van hen is het artikel van Lao et al. (2013): Clinal distribution of human genomic diversity across the Netherlands despite archaeological evidence for genetic discontinuities in Dutch population history.

Zij geven een kaart waarbij vijf genetische componenten, waarvan drie dominant, de hoofdrol spelen bij de bevolkingsstructuur onder de Nederlanders. Omdat er een duidelijke structuur is in de verspreiding van deze componenten, luidt hun conclusie dat deze verspreiding van "relatief recente" datum is (d.w.z. vermoedelijk niet prehistorisch), want als deze componenten zeer oud zouden zijn, zouden zij veel meer gemengd moeten zijn door alle ontvolking en herbevolking die in veel streken plaatsgevonden heeft.
Daarnaast is een driehoek te zien, waarbij zij vier clusters aangeven: een noordoostelijk cluster (Friezen en Saksen), een centraal-westelijk cluster (Utrecht, Noord-Holland), een centraal-noordelijk cluster (Overijssel, zuidelijk Drenthe), en een zuidelijk cluster (alles beneden de Lek).



Figuur 4 uit Lao (2013)

Dit geeft wel een duidelijk beeld, maar omdat ik een duidelijker kaart wilde, heb ik gepoogd kaartjes te maken van de belangrijkste drie componenten, waarvan hier het resultaat:

De drie belangrijkste componenten uit Lao (2013), in kaart gezet.


Allereerst, de Randstad is zo goed als grijs gelaten, dit vanwege de vele latere immigratie, die voor een totaal mengsel zorgden in de steden. Ten tweede ontbreken samples uit de Veluwe, dit heb ik dus enigszins moeten gokken, waarbij ik K4 heb laten overlopen langs de IJssel.

Hoe moeten nu deze componenten geïnterpreteerd worden? Ik suggereer het volgende; naar mijn mening biedt dit een logische verklaring; het blijft echter wel een kwestie van speculatie en interpretatie.

De eerste component K1 is het meest egaal verspreid; dit gegeven duidt erop dat het een vrij oude component is; misschien is het een restant van wat de Romeinen "Friezen" noemden, een pre-Germaans of vroeg-Germaanse component; ik vermoed dat het in het noorden van het land oorspronkelijk wijder verspreid was; het piekt nu in de omgeving van Steenwijk, Meppel. Misschien heeft deze component zich vooral daar staande gehouden omdat latere nieuwkomers dit geen aantrekkelijk gebied vonden om zich te vestigen.

De tweede component K3 lijkt voornamelijk Saksisch te zijn. In de tijd van de volksverhuizing vertrokken Saksen naar o.a. het noorden van Nederland, waar zij de naam van de Friezen overnamen; andere Saksen (en Angelen) vertrokken naar Engeland; dit is de reden voor de verwantschap tussen Fries en Engels. Weer anderen zijn in ons land uiteraard het meest aanwezig rond Twente.
Sommige Friezen hebben zich rond de 9e eeuw gevestigd in de Vechtstreek, waar zij dorpen zoals Maarssen stichtten. Ook in Barneveld is deze component hoog; het is mij onduidelijk of hier ook sprake is van Friese invloed, of dat het gebied vanuit het oosten van Gelderland is herbevolkt. Dit moet in de middeleeuwen gebeurd zijn, want ook de Gelderse Vallei is lange tijd ontvolkt geweest.

De derde component K4 contrasteert allereerst met de eerste component; het lijkt in essentie verspreid met de Klokbekercultuur en de Kelten. Gezien de verdere verspreiding lijkt het hierna nog door de Franken te zijn verspreid; de concentratie rond Kampen, het vestigingsgebied van de Salische Franken, kan erop duiden dat de Franken mogelijk een mengsel zijn van K1 en K4. De aanwezigheid van K1 in Brabant en Limburg is dan wellicht ook aan de Franken toe te schrijven. De concentratie van K4 is op de Veluwe vermoedelijk hoger, hetgeen nieuwe samples zouden moeten uitwijzen. De Franken hebben vermoedelijk Friese elementen in Holland sterk verlaagd. De lichte verspreiding in Drenthe en Groningen heeft misschien te maken met de veenkoloniën.